Paling vangen is geen gemakkelijke bezigheid. De paling is een roofvis die voornamelijk ’s nachts actief is en zich op de modderige bodem van rivieren ophoudt, waar hij naar voedsel zoekt. De oudste manier van palingvissen is “peuren”. Een “peur” is een hoeveelheid wormen die aaneengeregen wordt aan het uiteinde van een dunne wollige draad. De peur wordt door de visser heen en weer bewogen over de bodem, waardoor de geur van de wormen zich verspreid. De paling, gelokt door de geur, bijt zich vast in de dot wormen, waarna hij door de visser kan worden opgehaald.

Omdat op de Nete gevaarlijk veel onderstroming staat en er af en toe dodelijke ongelukken gebeurden, weigerde het bestuur van Waters en Bossen in de 19de eeuw om nog langer vergunningen af te leveren om op Lierse wateren te peuren. Dat was een ferme streep door de rekening van de Lierse vissers, die het peuren als een mooie bijverdienste zagen om hun armzalige lonen wat aan te spekken. De enige vergunning die ze nog konden krijgen, was voor het vissen op paling met kruisnetten, in het vissersjargon “totebel” genoemd. Om deze grote onhandige netten door het water te slepen, ontwierpen de Lierse palingvissers een speciaal soort boot: rechthoekige schuiten met een platte bodem die een geringe diepgang hadden.

De typisch Lierse palingschuit beschikte over een bescheiden kajuit – roef genaamd – en een bun, een kleine, langs de binnenkant tegen de romp aansluitende ruimte met kleine gaten waarin de paling levend kon worden bewaard. Aan de achterkant van de palingschuit bevond zich een lange, schuin uitstaande mast – spriet genoemd – waaraan het net hing dat bestond uit zo’n 145.000 fijne mazen van 1 cm x 1 cm en dat met een draaiwiel omhooggehaald of neergelaten kon worden.

De Lierse palingschuiten hadden zeil noch roer. Als het hoogtij was geweest en het terug begon te ebben, liet de vloot platbodems zich in het pikdonker, enkel verlicht door het flauwe schijnsel van carbuurlampjes, met de stroming mee stroomafwaarts drijven richting Duffel. Door de beweging van de boot ging de totebel diagonaal hangen, waardoor de palingen, die altijd stroomopwaarts zwemmen, vanzelf in het net terechtkwamen. Om de vijf minuten werd de totebel opgedraaid met de win om de palingen uit het net te vissen. Het is hieraan dat het Lierse palingvissen zijn naam “palingdraaien” te danken heeft. Op één nacht wisten de meeste vissers vaak een kilo of zeven bijeen te vissen, wat het equivalent is van een honderdtal palingen. De grootst bekende hoeveelheid paling die ooit door één visser werd meegebracht is 17 kilogram!

Af en toe liet een visser zich helemaal tot in Duffel drijven, maar meestal was het eindstation café ’t Hamerke, dat halfweg tussen Lier en Duffel vlak bij de Netedijk gelegen was, daar waar zich vandaag het Provinciaal Instituut voor Milieu Educatie, kortweg PIME, bevindt. In ’t Hamerke sloegen de vissers flink wat jenever achterover tot het laagtij bereikt was en het water weer vanuit de Schelde kwam opzetten. Dan kropen ze weer op hun boten en dreef de hele vloot in twee à drie uur terug naar huis met aan boord een rijke buit aan kronkelende palingen. Vaak stond tegen hun aankomst in de vroege ochtend een hoop volk op de Molbrug de vissers op te wachten, beladen met zinken emmers om een deel van de buit aan te schaffen. De meeste palingen werden echter aan een aantal restaurants verkocht, waarvan het enige overgebleven “In den Draaiboom” is, gelegen in de Kanaalstraat.

In 1932 kende de populariteit van het palingdraaien een zodanig hoogtepunt dat 34 Lierse vissers besloten om een vereniging te stichten. Vanaf de jaren ’50 begon het palingbestand echter sterk af te nemen door de vervuiling, veroorzaakt door de industrie van Tessenderlo. Begin de jaren ’70 werd het palingvissen bij wet verboden. Vandaag – negentig jaar later – bestaat de vereniging “Koninklijke Moedige Bootvissers” evenwel nog steeds en varen ze jaarlijks duizenden toeristen rond over de Lierse wateren. Hun huidige boten hebben nog exact dezelfde vorm als de oude palingschuiten, maar ze bevatten geen kajuit, bun of mast meer en worden voortgedreven door elektrische, milieuvriendelijke motors. Een getrouwe replica van een echte palingschuit ligt op de Binnennete ter hoogte van het Buyldragershuisje.